Onafhankelijke consultancy sinds 1992

                       Galerij 3, 1411 LH  Naarden

                         tel.: 035 6943060 / fax: 035 6951632

 

home

diensten

Drs Ruud H. Veenstra RA

publicaties

actualiteiten

archief

disclaimer

                          

 

Eindrapport Enquêtecommissie Bouwnijverheid d.d. 12 december 2002, De rol van de accountant, p.166-p.182

(...)

"3.9.4 De rol van de accountant

De Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid heeft de opdracht gekregen onderzoek te doen naar aard en omvang van onregelmatigheden in de bouwnijverheid. Daarbij heeft zij zich tot taak gesteld ook enige aandacht te besteden aan de rol die accountants daarbij spelen, met name als het gaat om hun controlerende taak. Aan het begin van haar onderzoek heeft de enquêtecommissie echter niet kunnen bevroeden dat de accountancy, in eerste instantie een zijlijn van het onderzoek, zo nadrukkelijk de aandacht van haar zou vergen. Die constatering noopt tot het maken van enige opmerkingen en het trekken van conclusies (paragraaf 3.9.4.1). Deze vinden hun basis in een lijvig hoofdstuk (6) dat is opgenomen in het rapport «Schaduwen opgelicht». Voor de nadere onderbouwing van het navolgende wordt naar dat hoofdstuk verwezen.

De bespreking van de rol van de accountant wordt afgesloten met enige voorbeelden (paragraaf 3.9.4.2).

3.9.4.1 Beoordeling

Kort geding

Het optreden van accountants was – zoals in hoofdstuk 1 werd geduid – de aanleiding tot het eerste kort geding dat een enquêtecommissie in de Tweede Kamer, vergaderjaar 2002–2003, 28 244, nrs. 5–6 166 parlementaire geschiedenis mocht voeren. En wel tegen Deloitte & Touche. Een kort geding dat in eerste instantie werd verloren, maar in hoger beroep succesvol kon worden afgerond. En gelukkig maar: de op basis van artikel 3 van de Wet op de Parlementaire Enquête gevorderde inzage in en afschrift van accountantsdossiers heeft het benodigde inzicht gegeven in de werkwijze van controlerende en forensische accountants.

Het in hoger beroep verliezen van het kort geding zou zeker nadelig zijn geweest voor het onderzoek van de enquêtecommissie. Voordat het kort geding diende heeft de enquêtecommissie reeds diverse accountantsdossiers ingezien en afschriften daarvan verkregen, zij het soms onder protest. De wens tot verkrijging van voornoemde was begrijpelijk in het licht van de opdracht van de enquêtecommissie, een opdracht die onder meer zag op het onderzoeken van de casus rond de Schipholspoortunnel en de onregelmatigheden die verband hielden met de casus rond Koop Tjuchem. In beide casussen heeft KPMG Forensic Accounting onderzoek gedaan, een dossier opgebouwd en een rapport geschreven.

Na het verlies in eerste aanleg van het kort geding tegen Deloitte & Touche heeft het accountantskantoor KPMG, via haar advocaat, de enquêtecommissie gesommeerd alle tot op dat moment aan de commissie verstrekte stukken te retourneren. En wel zonder daarvan eerst een kopie te hebben gemaakt. Indien de enquêtecommissie niet aan die sommatie zou voldoen, zou deze rekening moeten houden met het feit dat KPMG zich tot de rechter zou wenden. De enquêtecommissie heeft niet aan deze sommatie voldaan; desondanks heeft KPMG zich niet tot de rechter gewend.

Maar ook bij PWC bestond, na het verlies van het kort geding in eerste aanleg, grote terughoudendheid om een dossier inzake haar opdrachtgever binnen de installatiebranche middels een afschrift daarvan uit te leveren.

Hoe het ook zij, uiteindelijk heeft de commissie alle benodigde stukken van de accountantskantoren ontvangen. Het zijn overigens niet zozeer de eindrapporten van de diverse forensische accountants of de inhoud van de accountantsverklaringen van controlerende accountants geweest die de commissie inzicht hebben gegeven; veeleer konden de onderliggende dossiers de commissie van informatie voorzien.

Beeldvorming rond de accountant

Ten aanzien van de rol van de accountant is de enquêtecommissie kritisch geweest. De boekhoudschandalen van de afgelopen tijd in de Verenigde Staten (waarvan Enron, Tyco en Worldcom vermoedelijk de bekendste zijn), maar ook dichter bij huis (bijvoorbeeld de Belgische zaak rond Lernout & Hauspie) gaven daar ook de nodige aanleiding toe. Daarbij dient wel de kanttekening te worden geplaatst dat deze schandalen met name zien op verslaggevingstechnische vraagstukken. Die zijn in het onderzoek van de enquêtecommissie niet aan de orde geweest.

De afgelopen tijd is door alle schandalen en de berichtgeving daaromheen een negatief beeld rond het accountantsberoep ontstaan. Dat is niet goed als het gaat om een beroep dat niet alleen zelf vertrouwen moet uitstralen, maar dat ook vertrouwen van anderen moet ontvangen teneinde goed te kunnen functioneren. Vertrouwen van de  ondernemingsleiding, de aandeelhouders, de overheid en andere belanghebbenden; de accountant is immers niet voor niets «de vertrouwensman van het maatschappelijk verkeer». Vertrouwen krijg je echter niet zomaar, dat moet je verdienen.

Op dat punt heeft het accountantsberoep nog de nodige slagen te maken, teneinde een verdere ontsokkeling tegen te gaan.

In de loop der jaren is de accountant afgedreven van zijn eigenlijke functie: het zijn van controleur van de jaarrekening. Accountantsorganisaties zijn meegegroeid op de  golven van de concentratietendensen in het bedrijfsleven. De «grote vier»25 bieden een zeer gedifferentieerd dienstenpakket aan en zijn van vele markten thuis. Schaalvergroting en specialisatie zijn kernwoorden voor het accountantsberoep geworden. Met alle gevolgen van dien. De controle op de jaarrekening – lange tijd de kerntaak van de accountant – lijkt steeds meer een bijprodukt te zijn geworden.

Commerciële diensten, adviesverlening en de verkoop van bijprodukten zoals de controle van het maatschappelijke jaarverslag en de integriteitsdienstverlening hebben de accountantsmarkt diffuus gemaakt.

Voornoemde ontwikkeling zet druk op de kwaliteit van de dienstverlening van de controlerend accountant. Daarnaast zijn vormen van dienstverlening die niet zijn gekoppeld aan de wettelijke controletaak vaak lucratiever. Dit zet – zeker binnen een grote kantorenorganisatie – ook druk op de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de accountant. Terwijl dit juist twee belangrijke pijlers van het accountantsberoep zijn.

Het onderzoek van de enquêtecommissie

Tijdens haar onderzoek heeft de commissie regelmatig voorbeelden aangetroffen van het handelen van accountants dat zich naar de mening van de commissie niet goed verstaat met hetgeen het maatschappelijk verkeer van de accountant verwacht. In voorgaande paragrafen heeft de commissie meerdere voorbeelden van dergelijk handelen geduid. Binnen het accountantsberoep spreekt men in dit verband over het bestaan van een verwachtingskloof. Deze bestaat uit twee delen: de communicatiekloof en de prestatiekloof. Aan beide aspecten dient in de nabije toekomst vanuit het accountantsberoep het nodige te worden gedaan; een onderzoek naar de werking van de Verordening op de Fraudemelding is niet afdoende. We komen daar zo nog op terug.

Naar de mening van de enquêtecommissie zijn tijdens de openbare verhoren en in het rapport «Schaduwen opgelicht» voldoende voorbeelden aan de orde gekomen die rechtvaardigen dat het accountantsberoep de aanbeveling wordt gedaan kritisch aan zelfreflectie te doen. Daarbij zullen vragen moeten worden beantwoord zoals: Wat doen wij goed? Waarin schieten wij tekort en hoe kan het beter? Welke maatregelen dienen er te worden genomen om geschonden vertrouwen te herstellen en de kwaliteit van onze prestaties te verbeteren? Kortom: het accountantsberoep dient te werken aan het dichten van de prestatiekloof.

Door het Koninklijk NIVRA is daar reeds een stap toe gezet door te starten met een onderzoek naar de werking en effectiviteit van de Verordening op de Fraudemelding. Een hoognodige stap. De binnen de deelwaarneming van de enquêtecommissie vallende vormen van onregelmatigheden hadden alleen al aanleiding kunnen zijn tot het doen van meer fraudemeldingen dan het tweetal dat in de afgelopen jaren, sinds de inwerkingtreding van de Verordening, is gemeld.

Het tweede deel van de verwachtingskloof betreft de communicatiekloof. Het maatschappelijk verkeer verwacht op sommige punten teveel van de accountant. Ook op het gebied van het ontdekken van fraude. De verwachtingen van het maatschappelijk verkeer dienen daarom beter in kaart te worden gebracht. Vervolgens zullen de verwachtingen dienen te worden gelegd tegen de vigerende wet- en regelgeving. Wat betreft de verschillen tussen de wet en de verwachtingen, dient te worden bezien welke verwachtingen redelijk en reëel zijn en welke niet. Bij het bepalen van die verwachtingen dient het kostenaspect niet uit het oog te worden verloren. Meer inspanningen van de accountant zullen mogelijk ook een hogere declaratie tot gevolg hebben. Het is de vraag of eenieder die consequentie wil aanvaarden.

Het belang van een discussie daarover is dat deze niet dient te worden geleid door het accountantsberoep zelve. Zij denken daar zelf wellicht anders over; een hautaine houding is accountants op dit punt niet vreemd. Zo vroeg de algemeen directeur van het Koninklijk NIVRA, de heer Smit, zich in een recente column in het periodiek De Accountant nog af of het accountantsberoep nog wel wil en kan voldoen aan de verwachtingen van het maatschappelijk verkeer. Zolang het accountantsberoep nog bij wet is geregeld zal de vraag over het «willen» primair door de wetgever moeten worden beantwoord. Het ware beter indien de accountants zich, zoals eerder al werd opgemerkt, zouden wijden aan het dichten van de prestatiekloof.

Het verwijt aan het accountantsberoep

In het kader van de communicatiekloof hecht de enquêtecommissie er wel aan op te merken dat een verwijt in de richting van het accountantsberoep niet is gelegen in het feit dat accountants de onregelmatigheden van fraude niet hebben ontdekt tijdens hun controle van de jaarrekening. Zij die dit wel doen hebben te hoge en daarmee onredelijke verwachtingen van de accountant. Het systeem met egalisatiefondsen en valse facturen zit daarvoor te vernuftig in elkaar.

Accountants van bedrijven binnen de bouwnijverheid kunnen wel een collectieve afwezigheid en passiviteit worden verweten als het gaat om de vraag hoe men is omgegaan met het bewaken en controleren van de sector toen zich fundamentele wijzigingen – middels jurisprudentie – qua regelgeving voordeden. De accountant stond erbij, keek ernaar en sloot zijn ogen voor zijn klanten toen de rechter de kaders scherp stelde. De accountant keek wel naar anderen en schuift de schuld af: iedereen weet toch dat er in de bouwnijverheid wordt gerommeld?

Vorenbedoelde passiviteit kan de accountant ook worden verweten op die momenten dat hij tegen aanwijzingen van onregelmatigheden aanliep. Het is de vraag of accountants daarbij altijd conform de regelgeving hebben gehandeld. Meer alertheid en het nemen van eigen verantwoordelijkheid aan de zijde van de accountant was op zijn plaats geweest.

Ongeacht het «materialiteitsvraagstuk» dient de accountant bij aanwijzingen van fraude nader onderzoek te doen. «Inlichtingen vanwege de gecontroleerde» en een verwijzing naar de «bevestiging bij de jaarrekening» volstaan dan niet meer. Voorts wordt aanbevolen dat de accountant wordt verplicht beter aantekening te houden in zijn dossier ten aanzien van zijn overwegingen terzake zijn handelen of nalaten bij gebleken aanwijzingen voor onregelmatigheden.

Zelfreinigend vermogen en de openbaar aanklager

Inzake de door de enquêtecommissie onderzochte feiten is het de vraag, in hoeverre het zelfreinigend vermogen binnen het accountantsberoep zijn werk doet. Het beleid van de accountantsorganisaties, waaronder de beroepsorganisaties, is er niet op gericht om een actief «opsporings- en vervolgingsbeleid» te voeren als het gaat om mogelijke misstanden. Gedachten om in de nabije toekomst tot een soort «openbaar aanklager» voor het accountantsberoep te komen spreken de enquêtecommissie dan ook zeer aan. Deze zou zich niet moeten beperken tot onderzoek op verslaggevingstechnische aspecten ten aanzien van accountants van beursgenoteerde ondernemingen. Een dergelijk openbaar aanklager zou een onderzoeksbureau dienen te krijgen met zelfstandige onderzoeksbevoegdheden. Waaronder een inzagerecht in accountantsdossiers. Hij zou daarnaast de mogelijkheid kunnen krijgen een vooronderzoek te doen als het gaat om tuchtklachten. Op instigatie van de beroepsorganisatie, klagers of eigenstandig.

Forensische accountancy

In een tiental jaren heeft de private forensische accountancy zich vanuit het niets ontwikkeld. Een nieuwe loot aan de stam der accountancy is ontstaan. Waar het echter aan ontbroken heeft is dat er duidelijke kaders voor deze nieuwe vorm van private dienstverlening zijn gesteld. De nadruk ligt hierbij op het woord «private». Forensische, of in begrijpelijker Nederlands: gerechtelijke, deskundigheid is veelal binnen overheidsdiensten belegd. Bij een gerechtelijk laboratorium of in geval van forensische accountancy bij overheidsdiensten zoals de politie, de bijzondere opsporingsdiensten (met name de FIOD-ECD) of het openbaar ministerie. Voor dergelijke diensten en hun medewerkers zijn de wettelijke kaders helder. Dat is echter niet het geval bij de private forensische accountancy. De private forensisch accountant vindt slechts handvatten in algemene begrippen zoals «eer van de stand», «onpartijdigheid», «deugdelijke grondslag» en «onafhankelijkheid». Handvatten die ook gelden voor de controlerend accountant, maar die voor laatstgenoemde nader zijn uitgewerkt in gedetailleerde regelgeving zoals de richtlijnen voor de accountantscontrole. Dergelijke gedetailleerde regelgeving ontbeert de private forensisch accountant. Opgemerkt zij dat het Koninklijk NIVRA wel met de ontwikkeling van specifieke richtlijnen is begonnen maar nog niet tot een afronding daarvan is gekomen. De problematiek blijkt – gezien het relatief grote aantal tuchtzaken dat op private forensisch accountants betrekking heeft – weerbarstig te zijn. Het is een principiële vraag of het reguleren van het beroep van private forensische accountant wel kan geschieden vanuit het accountantsberoep zelve. Tijdens haar onderzoek heeft de enquêtecommissie een aantal malen waargenomen dat de private forensisch accountant zich presenteert als een «buitenwettelijke speurhond» en zich taken en bevoegdheden aanmeet die hem wellicht niet toekomen en die opsporings- en vervolgingswerkzaamheden van overheden kunnen belemmeren. Zo wordt in het rapport «Schaduwen opgelicht» gewezen op het gebruik danwel misbruik van het afgeleid verschoningsrecht. Dergelijke trucs passen een echt onafhankelijke accountant niet. In het kort geding tegen Deloitte & Touche werd (her)bevestigd dat de accountant geen verschoningsrecht toekomt. Hij heeft wel een geheimhoudingsplicht. Deze gaat echter niet zo ver – zoals we zagen in een onderzoek dat Arthur Andersen uitvoerde in opdracht van de Provincie Zuid-Holland – dat er sprake is van absolute geheimhouding. De forensisch accountant kan in een forensisch onderzoek dan ook niet de garantie aan te interviewen personen verstrekken dat al hetgeen zij zullen verklaren geheim kan worden gehouden.

Naar de mening van de enquêtecommissie is het ongepast en ongewenst dat de private forensisch accountant zich begeeft op het pad van onderzoeken (bijvoorbeeld die inzake ernstige integriteitsinbreuken) die primair door de overheid zouden moeten uitgevoerd; zeker indien hij zich buitenwettelijke bevoegdheden aanmeet die hem niet toekomen. Liever een restrictieve uitleg van de eigen gedrags- en beroepsregels, dan het eigenstandig oprekken van de grenzen. De tuchtrechter en sinds kort ook de civiele rechter hebben in deze al een aantal malen corrigerend opgetreden.

Overigens vergt vorenstaande ook een andere instelling van overheidsdiensten. Het kweken van eigen kennis en kunde én het beschikbaar krijgen van eigen onderzoekscapaciteit op het gebied van de forensische accountancy zijn aandachtspunten voor de toekomst. Het gemak en soms ook het automatisme waarmee overheidsdiensten onderzoeken bij private (forensische) accountantsorganisaties wegzetten dient te worden herbezien. Het relatief grote aantal integriteitsonderzoeken dat Rijkswaterstaat door een accountantskantoor (KPMG) heeft laten uitvoeren roept de vraag op waarom de overheid niet in staat is en de capaciteit niet heeft om dergelijke onderzoeken door een overheidsdienst uit te laten voeren. Zeker nu is gebleken dat KPMG – na consultatie van het hoogste niveau van deze organisatie – binnen het feitencomplex waarop een aantal van de onderzochte integriteitsinbreuken ziet, er geen probleem in zag een opdracht naar de corruptieaantijgingen binnen Koop Tjuchem aan te nemen. Dit terwijl in de media vele berichten verschenen dat juist dit bedrijf betrokken zou zijn bij het corrumperen van Rijkswaterstaatambtenaren.

Tot slot wordt gewezen op het feit dat de enquêtecommissie het onwenselijk acht dat de private forensisch accountant onderzoeken uitvoert bij controleklanten van zijn kantoor. Het onderzoek dat PWC in het kader van de installatiebranche heeft uitgevoerd en het onderzoek van KPMG Forensic Accounting bij Koop Tjuchem, zijn naar de mening van enquêtecommissie voorbeelden van hoe het niet moet.

AA’s en RA’s

De enquêtecommissie wijst er nadrukkelijk op dat de analyse van de schaduwboekhouding van Koop Tjuchem laat zien dat de onregelmatigheden zich in de bouwnijverheid hadden «ingenesteld». Zowel bij grote als bij kleine ondernemingen. Van het totaalaantal ondernemingen dat in de schaduwadministratie is opgenomen en dat bij de onregelmatigheden betrokken is geraakt, vallen lang niet alle bedrijven onder de wettelijke verplichting tot accountantscontrole. Het gaat om bedrijven die door AA’s alsmede om bedrijven die door RA’s worden gecontroleerd.

Hoewel de aandacht in deze rapportage naar de RA’s is uitgegaan kan dan ook niet worden gezegd dat de AA’s en hun beroepsorganisatie de NOVAA uit deze rapportage geen lessen zouden kunnen en moeten trekken. Zij dienen dan ook te worden betrokken bij eventueel in de nabije toekomst te volgen acties vanuit de verantwoordelijke ministeries, het kabinet en  de beroepsorganisaties. Zo dat niet zou gebeuren dreigt het «level playingfield» tussen de RA’s en AA’s in onbalans te raken. Dit terwijl aan de door hen af te geven verklaringen evenveel waarde zou moeten worden gehecht. Het bewaken van de kwaliteit van de dienstverlening dient dan ook op gelijk niveau en in gelijke mate plaats te vinden.

Lopende trajecten

Voornoemde lessen moeten ook worden meegenomen in het kader van lopende trajecten zoals de evaluatie van de accountantswetgeving, de discussie over onafhankelijk toezicht en die over onafhankelijkheid. De enquêtecommissie ziet het niet als haar taak zich in de genoemde trajecten te mengen. Wel wordt aanbevolen om bij deze trajecten de uitkomsten van de onderhavige parlementaire enquête mee te nemen in de oordeelsvorming.

De enquêtecommissie geeft voorts in overweging te bezien in hoeverre een wettelijke normering voor de activiteiten van de private forensisch accountant noodzakelijk is. Dit in het licht van de discussie over de normering van private beveilings- en recherchebureaus. Daarbij dient niet zozeer naar de naamgeving als wel naar de aard van de uit te voeren activiteiten te worden gekeken. De achtergrond van deze opmerking is gelegen in het feit dat de naam «forensische accountancy» in de private sector – mede door de recente tuchtzaken – steeds minder vaak wordt gehanteerd. Niet waargenomen is dat de activiteiten van de accountantskantoren hierdoor ook zijn gewijzigd.

Gevolgen voor opleidingen

Daarbij dient ook te worden bezien in hoeverre de bevindingen zouden moeten leiden tot een aanvulling op bestaande opleidingstrajecten. In de basisopleiding voor accountants zou meer aandacht kunnen worden geschonken aan zaken als fraude en witwassen. Maar wellicht nog belangrijker dan dat is een intensievere (dilemma)training als het gaat om de eigen beroepsethiek en het omgaan met klanten.

Overigens is het de enquêtecommissie opgevallen – uit aantekeningen in de accountantsdossiers – dat controleassistenten vaak alerter zijn als het gaat om het signaleren van fraudesignalen dan dat de verantwoordelijke partners van het accountantskantoor zijn bij de verwerking van die signalen. Soms lijkt het erop dat het belang van die signalen «wordt gedempt» aan de top. Dit gegeven pleit ervoor om juist ook de eindverantwoordelijke accountants, zij die de handtekening onder de accountantsverklaring dienen te zetten, te verplichten voornoemde trainingen te laten volgen. Via verplichte permanente educatie op dit punt bijvoorbeeld. Zij zijn het immers die, ingeval van fraude of andersoortige onregelmatigheden, niet alleen met de vaktechnische maar ook met de commerciële dilemma’s te maken krijgen. Afscheid moeten nemen van klanten betekent immers verlies van omzet en resultaat. En voor een partner bij een accountantskantoor betekent dat ook verlies van inkomen.

Tot slot

Naar de mening van de enquêtecommissie heeft het onderzoek naar onregelmatigheden in de bouwnijverheid als «bijvangst» een inkijk gegeven inzake het functioneren van de accountant. Het woord «bijvangst» is niet marginaliserend bedoeld. Integendeel zelfs, daarvoor is er teveel aan het licht gekomen. Zoveel zelfs dat bij de enquêtecommissie de vraag opdoemt in hoeverre de conclusies over de rol van de accountant in de bouwnijverheid kunnen worden doorgetrokken naar een oordeel over de rol van de accountant in het algemeen. Daarbij merkt de commissie op dat veel van haar opmerkingen, conclusies en aanbevelingen een strekking hebben die terugslaat op de door de commissie waargenomen cultuur van en onder accountants. Onderzocht dient te worden of die cultuur anders is voor accountants die zich met andere sectoren dan de bouwnijverheid bezighouden.

Kortom de accountantsdossiers van zowel de controlerende als de forensische accountants, alsmede de tijdens de openbare verhoren afgelegde verklaringen van accountants én die van hun klanten, hebben de commissie de wenkbrauwen vele malen doen fronsen. De commissie beveelt het parlement en het kabinet dan ook aan goede nota te nemen van onze bevindingen in deze. Een grotere afstand vanuit de overheid tot de beroepsorganisaties lijkt daarbij gewenst; deze worden in belangrijke mate «bestuurd» en «begeesterd» door (oud-) medewerkers van de accountantskantoren.

3.9.4.2 Voorbeelden

In deze paragraaf worden enige voorbeelden besproken die de rol van de accountant in de bouwnijverheid, nader illustreren.

KPMG: de controle van de jaarrekening van Ballast Nedam

Paragraaf 3.9.3 werd afgesloten met een citaat uit het openbaar verhoor van een controller van Ballast Nedam. Deze verklaarde dat de extern accountant op de hoogte was van het feit dat er een schaduwadministratie binnen Ballast Nedam werd bijgehouden en dat er verrekeningen tussen aannemers plaatsvonden. Maar ook was hij op de hoogte van de wijze waarop het systeem van vooroverleg in elkaar stak en van het feit dat daar geldafspraken werden gemaakt en werktegoeden werden besproken. Daarnaast was de accountant kennelijk ook op de hoogte van het feit dat verrekeningen middels facturen plaatsvonden.

Naar de mening betreft vorenstaande een weergave van feiten die door vele participanten in het «maatschappelijk verkeer» – zeker in de context van deze rapportage – als aanwijzingen voor onregelmatigheden of fraude zouden worden geduid. Conform de regelgeving die op de accountant in dergelijke gevallen van toepassing is, zou deze dan ook in actie moeten komen en hier expliciet aandacht aan moeten besteden. Laten we eens zien wat de controlerend accountant van Ballast Nedam in deze heeft gedaan.

De heer De Bie: KPMG is onze accountant. Die was ervan op de hoogte dat dit speelt in de bouw.

De voorzitter: Die was ervan op de hoogte dat dit speelt in de bouw. Waarop berust deze bewering van u? Heeft KPMG u dat zelf verteld?

De heer De Bie: Ik heb daar zelf met KPMG over gesproken.

De voorzitter: Wanneer heeft u daar met hen over gesproken?

De heer De Bie: Dat weet ik niet meer. Ik denk in 1998 of 1999.

De voorzitter: Toen heeft u daarover gesproken en toen heeft u dus ook gesproken over de wijze van verrekening, landelijk, met andere bouwbedrijven.

De heer De Bie: De systematiek heb ik uitgelegd.

De voorzitter: U heeft gesproken over het feit dat er verrekend werd, ook via facturen?

De heer De Bie: Ik kan mij dat gesprek niet woordelijk herinneren, maar ik denk dat dat best ter sprake kan zijn gekomen.

De voorzitter: U denk dat dat ter sprake kan zijn gekomen. Dit is een belangrijk gegeven voor ons. Wat was de reactie van KPMG? Kunt u zich dat nog herinneren?

De heer De Bie: Naar mij toe niets.

De voorzitter: Zij hebben u geen nadere vragen gesteld toen u dit heeft verteld?

De heer De Bie: Nee.

De voorzitter: Zij hebben u niet gevraagd hoe u verrekent of u facturen gebruikt en wat de grootte van de facturen was?

De heer De Bie: Nee. Ik heb met KPMG wel eens gepraat over het systeem van vooroverleg, zoals dat in de bouw plaatsvindt en dus ook over het bijhouden van registratieoverzichten. Daarvan was KPMG op de hoogte. KPMG zal denk ik ook wel geweten hebben dat er wel eens een factuur moet worden opgemaakt, maar niet welke factuur dat zal zijn geweest. Die kunnen zij ook niet vinden, want die zien er uit als normale facturen.

De voorzitter: KPMG heeft dus niet gevraagd toen u dat vertelde, in welke regio’s dat gebeurde en om wat voor bedragen het gaat.

De heer De Bie: Nee, niet aan mij.

De voorzitter: Weet u of KPMG daar wel eens met regiokantoren van Ballast over heeft gesproken?

De heer De Bie: Daar heb ik geen idee van, maar als dat soort informatie er is, dan komt die bij de centrale directie terecht en niet bij mij.

Op 7 maart 2002 heeft de accountant een goedkeurende verklaring bij de jaarrekening over het jaar 2001 verstrekt. De vraag is in welke mate KPMG tijdens haar controle aandacht heeft geschonken aan de vermeende onregelmatigheden die via de media aan de orde waren gesteld.

De voorzitter: Uw externe accountant heeft natuurlijk toch een bijzondere verantwoordelijkheid. Heeft u speciaal nadat dit via de Zembla-uitzending naar buiten is gekomen, met KPMG gesproken over wat er verder moest gebeuren met het systeem?

De heer De Bie: Nee, daar heb ik niet over gesproken. Het was ook niet hun probleem of wij nu wel of niet verder zouden gaan met dat systeem. Wij zijn er dus niet mee verdergegaan. Daar heb ik in elk geval niet over gesproken met KPMG.

En:

De voorzitter: U had een probleem, want via de Zembla-uitzending was de schaduwboekhouding naar boven gekomen. U wist dat u zelf ook een dergelijke administratie had. U vertelde ons dat KPMG ervan op de hoogte was dat u ook een administratie had voor het verrekenen met andere bouwbedrijven. Er was dus een groot probleem. Ik neem aan dat u ook met KPMG heeft gesproken over de vraag wat u nu met uw eigen schaduwadministratie moest.

De heer De Bie: Nadat de registratieoverzichten van de firma Koop in het nieuws waren gekomen, in die Zembla-uitzending, heeft KPMG in hetzelfde jaar weer de boeken gecontroleerd binnen de regio Noord-West van mijn bedrijf. Er is daarbij echter niet expliciet gesproken over dit soort zaken, wel in zijn algemeenheid: goh, wat overkomt de bouw nu toch? Hoe zit het in elkaar? Ik zal waarschijnlijk ook wel verteld hebben dat er sindsdien geen vooroverleg meer was, maar verder is er niet in detail over gesproken.

Tot zover de visie van de cliëntèle van een accountant. Opgemerkt wordt dat in het dossier van de accountant geen concrete aantekeningen, zoals gespreksverslagen, met betrekking tot vorenstaande zijn aangetroffen.

Ernst & Young: de controle van de jaarrekening van KWS

Ernst & Young was in het verleden de controlerend accountant van KWS. Een medewerker van KWS verklaarde over zijn accountant het volgende:

De heer De Wit: Op dat moment was duidelijk dat dit boekwerkje bestond, dus een registratie van de afspraken. Dat is helder. Werden die boekwerkjes ook ter sprake gebracht door u of door uw collega’s bij het opmaken van de commerciële of de fiscale jaarrekening? Het gaat mij dan om de rechten en plichten die daaruit voortvloeiden.

De heer Wouda: Eerst een stukje geschiedenis. Tot 1992 was het allemaal officieel geregistreerd. Toen verliep dit normaal via de facturering. In 1992 – dit was de laatste jaarrekening waar ik als administrateur verantwoordelijk voor was – heb ik een uitgebreide discussie met de accountant gehad. Deze vroeg zich natuurlijk af hoe het nu verder moest. De balans is altijd een momentopname per 31–12. Hoe moest nu worden omgegaan met de verplichtingen en de plussen die ongetwijfeld nog zouden komen? Toen ik verantwoordelijk was voor de jaarrekening heb ik altijd het systeem gehanteerd dat in principe alle plussen en minnen die nog niet op kasbasis waren geëffectueerd, niet meegenomen werden. Alleen hetgeen op kasbasis was verrekend, kwam bij mij in de jaarrekening.

De heer De Wit: U heeft dit systeem met de accountant besproken.

De heer Wouda: Tot 1992.

De heer De Wit: Ook daarna?

De heer Wouda: In 1992 was het de laatste keer. Een logische vraag van de accountant was: hoe ga je daarmee om in de volgende jaren? Ik heb gezegd dat er nog een heleboel verplichtingen en plussen zijn die in de loop van de komende jaren zullen vervallen of tevoorschijn komen, maar dat vanaf 1-1-93 geldt dat alles extracomptabel is. Dat komt  dus niet meer in de boekhouding.

De heer De Wit: Heeft u hem dat zelf gezegd?

De heer Wouda: Ik heb hem dat zelf gezegd. Daarop volgde een hele discussie. Ik heb hem gevraagd: wil je het zien? Want dan weet je precies waar je het over hebt. Hij wilde het niet zien en hij wilde het ook niet weten. Ik heb hem uitgelegd hoe het zit.

De heer De Wit: Het advies van uw accountant kwam erop neer dat het niet in de officiële boeken kon worden opgenomen.

De heer Wouda: Ja.

De heer De Wit: Kunt u aangeven welk accountantskantoor u in die tijd daarover raadpleegde? Wie was uw accountant?

De heer Wouda: Staat u erop dat ik die naam noem?

De heer De Wit: Graag.

De heer Wouda: Moret, Ernst & Young, volgens mij. Als dit kantoor tenminste toen nog zo heette. Er zijn de afgelopen jaren nogal wat wisselingen geweest.

De heer De Wit: Is op basis van dat gesprek met de accountant intern de conclusie getrokken dat dit niet aan de orde kan komen bij het opmaken van de officiële stukken? Bent u als financieel directeur afgegaan op dit advies?

De heer Wouda: Ik heb al gezegd dat ik het extracomptabel zou bijhouden. Dat wist de accountant. Verder kwam er niets naar voren.

Een accountant van het kantoor Ernst & Young – toentertijd de controlerend accountant van KWS – was kennelijk wat beter op de hoogte. Maar hij sloot na 1992 de ogen voor het ondergronds gaan ...

Maar wat weet Ernst & Young thans van de onregelmatigheden binnen de bouwnijverheid? In het Financieele Dagblad van 29 augustus 2002 wordt de heer Westerman, voorzitter van de maatschap Ernst & Young, geciteerd.

«Het verhaal dat er in de bouwwereld vooroverleg plaatshad, deed al lange tijd de ronde. Het is onzin om dat te ontkennen, want dat weten we allemaal uit de wandelgangen, van andere accountants.»

Westerman stelt – aldus het artikel – dat «zijn» accountants nooit aantoonbare bewijzen voor gefingeerde facturen hebben gehad en dat ze bij de controle van jaarrekeningen ook niet op geruchten kunnen afgaan.

Vervolgens wordt hij weer letterlijk aangehaald:

«Ze doen systeemtesten en steekproeven, meer mogelijkheden zijn er niet. En al helemaal niet als bouwbedrijven onderling afspraken maken die geen weerslag vinden in de boekhouding, en als de directie ons in de «letter of representation» meldt dat alle informatie is verstrekt. Dan kunnen wij werkelijk niets beginnen».

PricewaterhouseCoopers en onregelmatigheden in de installatiebranche

Door het toenmalige Coopers & Lybrand, dat in PricewaterhouseCoopers (hierna PWC) is opgegaan, is in 1997 een onderzoek uitgevoerd in opdracht van Ingenieursbureau Wolter & Dros. Een onderzoek in het kader van de naleving van de antikartelwetgeving.

De forensische afdeling van Coopers & Lybrand heeft een beperkt onderzoek ingesteld naar mogelijke onregelmatigheden op het terrein van de antikartelwetgeving. Het onderzoeksteam bleef niet beperkt tot medewerkers van de forensische afdeling van Coopers & Lybrand. Naast hen nam een tweetal andere medewerkers vanuit Coopers & Lybrand deel aan het onderzoeksteam. Deze medewerkers maakten deel uit van het team dat de accountantscontrole bij Wolter & Dros moest uitvoeren.

De opdracht in het kader van het forensisch onderzoek luidde als volgt:

«Wij hebben uw organisatie benaderd vanuit het uitvoeringsniveau van een overheidsinstantie met als onderzoeksdoel om zowel op centraal als op vestigingsniveau vast te stellen hoe het ondernemingsbeleid inzake de antikartelwetgeving wordt uitgevoerd. Zoals bij de opdrachtvaststelling was aangegeven is niet aan alle aspecten van de antikartelwetgeving aandacht besteed, maar is met name onderzocht het maken van afspraken met concurrenten, c.q. de wijze van prijsvorming in het verwervingsproces van opdrachten.

Resultaat van ons onderzoek zal zijn dat wij in een memorandum kort en bondig zullen weergeven hoe de regelgeving en de toepassing voor uw onderneming is, alsmede dat wij een aantal richtlijnen zullen opstellen, waaraan eenieder binnen uw onderneming zich dient te houden indien een dergelijk onderzoek wordt verricht door de bevoegde overheidsinstanties. Voorts zullen wij de risicogebieden signaleren en beoordelen of de interne richtlijnen voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Dit laatste houdt in afstemming met wet- en regelgeving, toetsen van de deugdelijkheid van interne instructies in relatie tot risicogebieden en toepasbaarheid daarvan.»

De belangrijkste conclusies van het forensisch onderzoek zijn:

bullet

op alle in het onderzoek betrokken vestigingen en afdelingen werd informatie aangetroffen inzake afspraken met concurrenten die in het kader van de Mededingingswet per 1 januari 1998 verboden zijn. Alle in het onderzoek betrokken vestigingen en afdelingen maakten dergelijke afspraken met concurrenten;

bullet

in enkele gevallen werden aanwijzingen aangetroffen met betrekking tot mogelijk geoorloofde relaties/afspraken met bestuurders en overheidswerknemers;

bullet

onze overtuiging is dat, in de huidige situatie in geval van een diepgaand onderzoek, er door de Mededingingsautoriteit bij Wolter & Dros verboden afspraken geconstateerd zullen worden;

bullet

een groot onbeheersbaar risico vormen de «concurrenten» waarmee <<afspraken>> gemaakt zijn.

Het rapport sluit af met een «briljant» advies van het forensisch team: «Naar onze mening is de enige manier voor Wolter & Dros om nooit geconfronteerd te kunnen worden met constatering van «verboden afspraken» door een overheidsinstantie, dergelijke afspraken niet meer te maken».

Minder briljant acht de enquêtecommissie het feit dat er – de «Chinese walls» binnen accountantskantoren ten spijt – door leden van het controleteam aan het forensisch onderzoek is deelgenomen. Dit geeft reeds op voorhand een functievermenging die ongewenst is. Er bestaat in een dergelijke situatie het gevaar dat de controlerend accountant die in het kader van de controle van de jaarrekening bepaalde onregelmatigheden niet heeft gezien, gebleken onregelmatigheden in het kader van een forensisch onderzoek bij eenzelfde klant niet voldoende kritisch aanschouwd. Dat zou immers impliciet kritiek op zijn eigen functioneren als controlerend accountant kunnen betekenen.

Maar kwalijker nog dan de functievermenging acht de enquêtecommissie het feit dat de controlerend accountant, die na afloop van het forensisch onderzoek van de «hoed en de rand» weet, deze nieuw verworven kennis niet meeneemt bij zijn controleopdracht. Hij beschikt immers over concrete aanwijzingen voor fraude. Deze behoort hij dan ook te onderzoeken in het kader van de regelgeving voor accountants, meer specifiek: RLA 240 en de Verordening op de Fraudemelding. Noch uit het controledossier noch uit het openbaar verhoor van de directeur van Wolter & Dros, de heer Engels, is gebleken dat de controlerend accountant zulks heeft gedaan.

De heer Engels: Het hele rapport is uiteindelijk met de forensische accountant besproken.

De heer Duivesteijn: En met uw formele accountant?

De heer Engels: Bij de vaststelling van de jaarrekening over 1997 is er een gesprek geweest met de gewone accountant, de huisaccountant: ook Coopers & Lybrand. Hij maakte mij duidelijk dat hij ook kennis droeg van wat er was gebeurd. Dat was gebleken bij het onderzoek van de forensische accountant. Deze kwestie is toen besproken.

De heer Duivesteijn: Is daarvan door die accountant in zijn rapportage verslag gedaan?

De heer Engels: Niet dat ik mij kan herinneren. Laat ik het zo zeggen: wat ik mij heel goed herinner is dat de jaarrekening van 1997 is goedgekeurd. Het zou heel vreemd zijn als ik mij dat niet kon herinneren. Het zou kunnen dat er over het rapport een opmerking is gemaakt, maar dat kan ik mij niet herinneren. Ik denk echter niet dat dit is gebeurd. Er is wel over gesproken.

De heer Duivesteijn: Er is wel over gesproken, maar voor de gewone accountant was dit geen aanleiding voor het doen van nader onderzoek?

De heer Engels: Er is zeker geen nader onderzoek gedaan.

De heer Duivesteijn: Er is over gesproken. Hoe heeft de gewone accountant dit gewaardeerd? We hebben het nu namelijk over facturen waar geen prestaties tegenover staan. De facturen werden gebruikt in het kader van een niet-legaal systeem. Ik heb altijd begrepen dat het werk van een accountant juist is bedoeld om de rechtmatigheid van de uitgaven te controleren.

De heer Engels: Straks komen we te spreken over de periode na het rapport. Voor zover mij bekend is op dat ogenblik niets met deze constateringen gedaan. Misschien zijn er tussen de accountants onderling over deze zaken gesprekken geweest. Er is echter zeer zeker geen maatregel getroffen of een ander onderzoek gedaan om te komen tot iets anders dan de vaststelling van de jaarrekening. Wij hebben een gewoon gesprek gehad. Zolang ik bij Wolter en Dros was, is er geen jaarrekening geweest die niet is goedgekeurd. Dat weet ik zeker. Dus de jaarrekening is goedgekeurd.

De heer Engels is er duidelijk in: de controlerend accountant droeg kennis van het rapport maar heeft geen aanvullend onderzoek verricht.

De heer Duivesteijn: U heeft zojuist aangegeven dat het rapport met uw gewone accountant is besproken.

De heer Engels: Ho, ho! Het is goed dat u dit zegt. Dit is namelijk niet zo. Ik heb het rapport besproken met de forensische accountants, de accountants die het onderzoek hebben uitgevoerd. In het voorjaar – zoiets gebeurt meestal in het voorjaar – is er een gesprek geweest met de accountants over de gewone jaarrekening en toen heb ik van ze begrepen dat zij wisten dat dat onderzoek werd uitgevoerd.

De heer Duivesteijn: Met de gewone accountant?

De heer Engels: Met de gewone accountant, de accountant van dezelfde groep als de forensische accountant. De accountant van Coopers & Lybrand. Hij wist van het rapport. Daarover hebben wij gesproken. Ik kan mij de details niet meer herinneren, maar er is over gesproken. Het enige wat ik zeker weet en wat ik ook echt zeker weet, is dat er geen conclusies aan zijn verbonden in de zin van het niet goedkeuren van de jaarrekening of iets dergelijks.

De controlerend accountant heeft, blijkens het dossier en het openbaar verhoor van de heer Engels, geen nader onderzoek verricht en heeft geen nadere consequenties aan het forensisch rapport verbonden. In het licht van de accountantsregelgeving op het gebied van fraude en naar aanleiding van de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheid voor de accountant kan de enquêtecommissie niet begrijpen dat de controlerend accountant in deze geen nadere actie heeft ondernomen.

In het forensisch onderzoeksrapport wordt nota bene tot de volgende, stellige conclusie gekomen: «onze overtuiging is dat, in de huidige situatie in geval van een diepgaand onderzoek, er door de Mededingingsautoriteit bij Wolter & Dros verboden afspraken geconstateerd zullen worden».

Het feit dat de verboden gedragingen door de ondernemingsleiding zijn gestopt betreft een relevant feit als het gaat om de juistheid van handelen van de controlerend accountant.

De heer Engels: Net zoals over de andere zaken heb ik daarover gesprekken gehad. Ik heb duidelijk gemaakt dat het niet kon en dat ik het ook niet meer wilde hebben. Op die manier is het ook van de ene op de andere dag gestopt.

De voorzitter: Hoe weet u dat het van de ene op de andere dag is gestopt?

De heer Engels: Dat weet ik, omdat ik aan de controller, de administratie en de accountants opdracht heb gegeven om een aantal procedures aan te scherpen waarmee deze zaken geconstateerd zouden kunnen worden. Meestal laat ongeoorloofde beïnvloeding van overheidsfunctionarissen of andere functionarissen – ongeoorloofd is ongeoorloofd – namelijk sporen achter in administraties. Dat is het kenmerk van de twee zaken die niet mogen. Ik heb tegen mijn controller gezegd dat ik het niet meer wilde hebben en dat ik wilde dat hij er alerter op was. Ook aan de accountants heb ik meegedeeld dat dit soort zaken absoluut niet kan en dat zij ernaar moeten kijken.

Maar het stoppen van de verboden gedragingen is niet genoeg. Conform de regelgeving – met name de Verordening op de Fraudemelding – dient de accountant op te treden indien de ondernemingsleiding of het toezichthoudend orgaan niet binnen een redelijke termijn «toereikende maatregelen neemt om de gevolgen van fraude van materieel belang voor zover mogelijk ongedaan te maken en om herhaling daarvan te voorkomen.» Deze bepaling richt zich zowel op het heden als op het verleden. In casu stopt men de verboden gedragingen. Niet is gebleken dat er maatregelen zijn genomen die op het verleden zien. Kan er daarom wel gesproken worden over het nemen van toereikende maatregelen? Hierover kon het accountantsdossier geen duidelijkheid verschaffen ...

KPMG: controlerend accountant van het Koop-concern

Over het verhoor van de heer Kruithof, de controlerend accountant van het Koop-concern, valt het nodige te zeggen. Op deze plaats wordt volstaan met enige vragen en antwoorden over de verwachtingskloof en de (on)mogelijkheden voor de controlerend accountant om fraude te ontdekken tijdens de controle van de jaarrekening. Voor een uitgebreidere bespreking van het verhoor van de heer Kruithof wordt verwezen naar het rapport «Schaduwen opgelicht».

Dat de controlerend accountant het opsporen van fraude niet tot primaire taak heeft is duidelijk. Maar hij heeft toch wel een verantwoordelijkheid bij aanwijzingen voor fraude? En hoe zit het eigenlijk met de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de controlerend accountant?

De voorzitter: Mag ik er gewoon als burger van Nederland op rekenen dat u in dezen ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft? Wanneer u die goedkeurende accountantsverklaring afgeeft, mag ik u er dan op aanspreken dat ik zou denken dat u in ieder geval vindt dat de bedrijfsvoering binnen dit bedrijf in grote lijnen in orde is? Zo heb ik het altijd begrepen. Op de achterhand zit een grootscheeps onderzoek van justitie en van de NMa, omdat zij serieuze aanwijzingen hebben dat er daadwerkelijk wat mis is in dat bedrijf. Er is nota bene een rapport van KPMG Forensic, waarin tal van aanwijzingen zitten. Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet begrijp hoe u dan die accountantsverklaring kunt afgeven, en dan spreek ik u gewoon aan als burger van dit land die denkt: het feit dat u deze accountantsverklaring afgeeft, heeft toch een betekenis?

De heer Kruithof: Ik kan mij die vraag heel goed voorstellen en ik kan mij heel goed voorstellen dat dit af en toe wat lastig is te rijmen bij het brede publiek. Daarom zei ik ook dat de beroepsgroep de schone taak heeft om de komende tijd veel aandacht te besteden aan wat wij nu precies wel en niet doen. Ik denk dat heel veel mensen denken dat wij nog steeds alle facturen en alle kasbonnen van een bedrijf zien. Dat is niet zo. Wij werken met een aantal controle-instrumenten die binnen de accountantsberoepsgroep als algemeen aanvaardbaar worden beschouwd. Op grond van dat kistje met instrumenten dat ik bij mij heb, kom ik tot een verklaring van de jaarrekening. Daarbij spreken wij geen oordeel uit over de kwaliteit van de bedrijfsvoering. Impliciet verklaren wij daarmee dat de administratieve systemen en de procedures op hoofdlijnen aanvaardbaar zijn. Dat wil niet altijd iets zeggen over de kwaliteit van de bedrijfsvoering. Die verklaring betekent eigenlijk alleen maar dat de balans en de resultatenrekening een beeld geven dat getrouw is ten opzichte van de werkelijkheid, en dat de activa die op de balans staan, ook in het bezit zijn van de onderneming en goed gewaardeerd zijn.

Hier toont zich de verwachtingskloof in volle glorie. Deze wordt door de controlerend accountant echter slechts geduid in de betekenis van de communicatiekloof. Hetgeen de enquêtecommissie in haar onderzoek naar de rol van de accountant vaker is tegenkomen. Aan zelfkritiek op het eigen functioneren ontbreekt het nogal eens.

De heer De Vries: Mijnheer Kruithof, is het niet zo dat er in uw eigen beroepsgroep een uitvoerige discussie is over de vraag hoe de accountant zich dient op te stellen, en dat u daar een zekere marge in hebt? Als accountant kunt u daar een zekere eigen invulling aan geven. Wij hadden hier vanochtend de heer Joling, die zei dat naar zijn mening de accountant zich meer zou moeten opstellen als waakhond. Hebt u dezelfde opvatting over uw rol?

De heer Kruithof: U hebt het gehad over een speurhond, maar er zijn ook heel veel andere honden. Je hebt ook slapende honden die je niet wakker moet maken. Onze waakhondfunctie is dat wij met de verklaring van getrouwheid die wij bij de jaarrekening afgeven, verklaren dat de jaarrekening een beeld geeft van de werkelijkheid. Als er in één onderdeel van zo’n geconsolideerde jaarrekening bij één dochtermaatschappij en misschien zelfs in een onderdeel van die dochtermaatschappij zaken niet op orde zouden zijn, dan gaat het veel te ver en is het te zwaar om daar een punt van te maken in de verklaring bij de jaarrekening.

De heer De Vries: Dat is duidelijk. Met andere woorden: als de mogelijke onregelmatigheden het niveau van een aantal miljoenen niet overschrijden, is dat voor u als accountant geen reden om een waarschuwingssignaal af te geven.

De heer Kruithof: Dat klopt. Omdat dit ook niet tot onze verantwoordelijkheid behoort.

Niet precies duidelijk is wat de heer Kruithof hier heeft bedoeld met de opmerking: «Je hebt ook slapende honden die je niet wakker moet maken». Maar goed, terug naar de kern. Waarom nu die terughoudendheid tot eigen actie?

De heer Ten Hoopen: Dat is mij helder. U heeft een aantal boekingen hersteld. Was dat voor u geen aanleiding om die te melden?

De heer Kruithof: Nee, want dan handel ik volgens 240 en 250, waarin staat dat ik zaken die niet van materieel belang zijn, mag melden, maar niet hoef te melden.

De heer Ten Hoopen: Ook al zijn zij niet van materieel belang. Bent u dan nog steeds die mening toegedaan?

De heer Kruithof: Dan moet het heel zwaarwegend zijn. Je moet dan in overleg met je advocaat. U kunt zich voorstellen dat je een tegenclaim van een opdrachtgever kunt verwachten. Je moet daar heel zorgvuldig in zijn en het moet heel zwaarwegend zijn.

De controlerend accountant wijst erop dat bij het ten onrechte melden van fraude er een claim kan volgen. Maar dan nog. Bij het afgeven was er niet alleen sprake van publiciteit: er liepen diverse onderzoeken, waaronder een parlementaire enquête en er werden op meerdere plaatsen huiszoekingen gedaan.

Het onderzoeken van fraude is voor controlerend accountants geen sinecure. Hetgeen overigens de vraag oproept of hier in het opleidingstraject van de accountant wel voldoende aan wordt gedaan.

De voorzitter: Dat begrijp ik. Dat lijkt mij een van de kernen van het probleem: als men samenspant, is het voor u heel moeilijk om het te ontdekken. U was geen nieuweling in de bouwwereld. Over die bouwwereld doen verhalen de ronde dat er wel eens wat onderling wordt afgesproken en dat er vooroverleg wordt gepleegd. Dat waren geen nieuwe verhalen. Ik neem aan dat u daar enige kennis van had. Vervolgens is die schaduwboekhouding echt in beeld gekomen. De omvang was bekend in het najaar van 2001. U wist dat het niet om een paar projecten ging, maar om een zeer groot aantal. Vindt u nu echt dat u afdoende onderzoek heeft gedaan om te kunnen zeggen dat u geen aanwijzingen hebt gevonden dat er sprake is van schaduwadministraties en dingen die in strijd zijn met de mededingingsregelgeving?

De heer Kruithof: Op grond van de kennis en ervaring die wij op dat moment hebben, hebben wij gevonden dat het afdoende was. Het beeld dat ik uit alle verhoren krijg, is dat er praktisch geen geld tussen bedrijven vloeit. Het zal dus ontzettend lastig zijn om dat überhaupt te constateren. Het fenomeen valse facturen is aan de orde geweest in een aantal verhoren. U heeft ook gehoord dat alle inspanningen erop zijn gericht dat die valse facturen er zo echt mogelijk uit moesten zien met de goede tenaamstelling, goed uitgerekend, prestaties erop vermeld, opdrachtbonnen erachter. Heel in het begin van dit gesprek heb ik gezegd dat het maatschappelijk verkeer vaak denkt dat wij alle facturen en alle kasbonnen zien, maar dat is niet zo. Wij hebben daar een aantal andere controlemiddelen voor. Dat past in hetgeen wij als beroepsgroep met elkaar hebben  afgesproken. Daar houden wij ons aan. Dan kan er af een toe een valse factuur in de administratie zitten die überhaupt niet in onze deelwaarnemingen valt.

Naast het feit dat KPMG de controle van de jaarrekening van het Koop-concern uitvoert bleek er ook sprake te zijn van een forensisch onderzoek bij Koop Tjuchem.

KPMG Forensic Accounting: onderzoek bij Koop Tjuchem

Het verhoor met de heer Rozekrans, verantwoordelijk voor de uitvoering van een forensisch onderzoek door KPMG Forensic Accounting bij Koop Tjuchem, is gehoord over een onderzoek dat hij uitvoerde naar corruptieaantijgingen. Voor een uitgebreide behandeling van het verhoor van de heer Rozekrans wordt verwezen naar het rapport «Schaduwen opgelicht». Daar wordt onder meer ingegaan op de beperkingen die tijdens het forensisch onderzoek zijn ervaren. Maar ook op de verschillen die in de concept-versies en de eindversie van het rapport bleken te zitten.

Op deze plaats beperken we ons tot de bespreking van de samenloop van onderzoeken binnen één feitencomplex. Tijdens het verhoor is met de heer Rozekrans gesproken over onderzoeken die hij en KPMG Forensic Accounting voor Rijkswaterstaat hebben uitgevoerd.

De heer De Vries: Ik wil graag nog enige andere punten met u langslopen. Koop Tjuchem doet veel werk voor Rijkswaterstaat, provincies en gemeenten, dus voor de overheid. Is het waar dat KPMG Forensic Accounting onderzoek heeft verricht naar de integriteit en de uitvoering van aanbestedingen bij o.a. Rijkswaterstaat?

De heer Rozekrans: Ja, KPMG Forensic Accounting heeft een redelijk aantal repressieve onderzoeken gedaan voor Rijkswaterstaat, waarbij het ging om integriteitsvraagstukken.

De heer De Vries: Hebt u zulke onderzoeken ook bij provincies en gemeenten gedaan?

De heer Rozekrans: Ik weet ze niet allemaal uit mijn hoofd, maar ik weet wel zeker dat wij zulke onderzoeken bij één of twee gemeenten hebben gedaan, en ook bij een provincie. Het doen van dit soort onderzoeken is onze business, dus dat doen wij ook voor gemeenten en provincies.

De heer De Vries: Hebt u overwogen dat er mogelijkerwijs spanning zou kunnen zijn tussen enerzijds uw integriteitsonderzoeken bij de overheid en anderzijds onderzoek naar het mogelijk betalen van steekpenningen door een aannemer aan diezelfde overheid?

De heer Rozekrans: Nee, dat is niet overwogen. Die vraag is niet aan de orde. Wij zijn wel eerst nagegaan of wij onderzoek hadden gedaan dat zich tegen Koop Tjuchem richtte, maar voor zover wij hebben kunnen vaststellen, was dat niet het geval. Verder was mijn onderzoek gericht op de vraag wat er binnen Koop Tjuchem gebeurde, dus niet gericht op ambtenaar X of ambtenaar Y. Er zat dus geen tegenstelling in.

De heer De Vries: U ziet geen tegenstelling in het feit dat u onderzoek doet naar zowel de mogelijke betalers als de mogelijke ontvangers van steekpenningen?

De heer Rozekrans: Er is pas sprake van een tegenstelling als het over dezelfde casus zou gaan.

De heer De Vries: Dat weet u niet van tevoren, maar pas als u het onderzoek doet.

De heer Rozekrans: Nee, bij deze opdracht weet je dat wél van te voren omdat het heel specifiek ging om de vraag wat er binnen Koop Tjuchem gebeurt.

De heer De Vries: U onderzoekt toch niet alleen wat er gebeurt in de onderlinge relaties tussen de werknemers van Koop Tjuchem? U onderzoekt toch ook wat de relaties van die werknemers zijn met ambtenaren, dus met opdrachtgevers van overheidszijde?

De heer Rozekrans: Je hebt pas een conflict als het om dezelfde casus gaat. Wij doen onderzoeken voor een groot aantal partijen. Ik doe bijvoorbeeld onderzoeken voor de Staat der Nederlanden, maar ook tegen de Staat der Nederlanden. Zolang het om verschillende dossiers gaat, is er niets mis mee om feitenonderzoeken te doen.

En:

De heer De Vries: Hoeveel onderzoeken hebt u vanaf 1992 gedaan bij Rijkswaterstaat?

De heer Rozekrans: Dat heb ik van te voren even nagekeken. Onder mijn verantwoordelijkheid zijn twee onderzoeken bij Rijkswaterstaat uitgevoerd. Uit mijn hoofd gezegd, zijn die onderzoeken in 1996 en 1997 verricht.

Binnen KPMG Forensic Accounting ziet men kennelijk geen spanning ontstaan tussen het onderzoek ten behoeve van het Koop-concern en die van Rijkswaterstaat. De heer Rozekrans zag de spanning niet omdat hij in het verleden slechts twee onderzoeken voor Rijkswaterstaat heeft uitgevoerd. Hij wijst erop dat het in casu om totaal verschillende dossiers gaat.

De enquêtecommissie ziet wel een zekere spanning ontstaan. In ieder geval in de beeldvorming. KPMG Forensic Accounting is in het verleden maar ook in het onderzoek van de enquêtecommissie neergezet als dé organisatie die integriteitsonderzoeken voor Rijkswaterstaat uitvoert. In de media wordt Koop Tjuchem na de Zembla-uitzending van 9 november 2001 neergezet als een organisatie die ambtenaren van Rijkswaterstaat corrumpeert. Bij een dergelijke beeldvorming is het in de richting van overheidsopdrachtgevers ongepast een beeld op te wekken dat KPMG Forensic Accounting zowel aan de uitbetalers- als aan de ontvangerskant van steekpenningen onderzoek doet. Als accountant heb je in een dergelijk geval de schijn tegen; onverlet hoe de feiten daadwerkelijk liggen. In dit verband zijn nog enige aanvullende vragen gesteld. De heer Rozekrans wijst vervolgens impliciet op het bestaan van «Chinese Walls» binnen een accountantsorganisaties. Daarin heeft de enquêtecommissie na het eerder besproken voorbeeld inzake de rol van PWC bij een onderzoek naar de installatiebranche aanzienlijk minder vertrouwen dan de heer Rozekrans. De huidige, commerciële en gretige houding van het accountantsberoep staat daaraan te zeer in de weg.

De heer De Vries: Er loopt toch nog een onderzoek naar een ambtenaar van de werktuigbouwkundige en elektrotechnische dienst van Rijkswaterstaat Noord-Holland?

De heer Rozekrans: Er dreigt nu een misverstand te ontstaan. Het gaat erom dat ik dit onderzoek niet doe. Het is echter best mogelijk dat één van collega’s dit onderzoek doet; ik ben maar één van de zes of zeven partners op onze afdeling. Ik heb voor mijzelf nagegaan welke onderzoeken ik in het verleden bij Rijkswaterstaat heb gedaan, en dat zijn de twee onderzoeken uit 1996 en 1997. Daarna heb ik zelf geen onderzoek meer voor Rijkswaterstaat gedaan.

De heer De Vries: Het gaat ons om de vraag of er mogelijk spanning bestaat nu uw bedrijf zowel onderzoek doet naar een ambtenaar in Noord-Holland als onderzoek naar de mogelijke betaling van steekpenningen door Koop Tjuchem.

De heer Rozekrans: Die onderzoeken staan los van elkaar en er wordt ook geen informatie over die onderzoeken uitgewisseld. Dat is een basisregel bij ons werk die overigens voor iedere accountant geldt. Dit zijn losstaande opdrachten. In het verleden heb ik wel eens onderzoek gedaan – dat was overigens geen onderzoek bij de overheid – waarbij ik op onregelmatigheden ben gestuit. Dat heeft toen ook geleid tot het vertrek van de betrokken medewerker bij die organisatie. Een paar jaar later deed ik onderzoek voor een andere opdrachtgever waar dezelfde persoon weer in beeld kwam. In zo’n geval moet je heel zorgvuldig handelen; je moet die kennis dan afscheiden en er een ander team op zetten. Dat geeft echter geen conflict, want het gaat om een andere opdrachtgever met een andere opdracht.

De heer De Vries: En die scheidingen bij u zijn voldoende waterdicht om erop te kunnen vertrouwen dat er geen spanning is?

De heer Rozekrans: Dat is de kern van het accountantsberoep. Dat geldt niet alleen voor het werk dat forensisch accountants doen, maar ook voor het werk van de grote groep accountants die jaarrekeningen controleert. Daarbij moet je gegevens van de ene cliënt heel strikt scheiden van de gegevens van de andere cliënt. Dat is de basis van ons beroep.

In aansluiting op deze laatste woorden beveelt de enquêtecommissie aan de scheiding tussen de controle- en overige activiteiten van accountantskantoren strikter te maken dan louter door «Chinese Walls». Concreet beveelt zij dan ook aan geen forensische onderzoeken uit te voeren bij een klant die reeds controleklant is bij hetzelfde accountantskantoor.

3.10 Tot besluit

De Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid heeft op unieke wijze inzage verkregen in de werking van kartels. Het zal immers niet vaak gebeurd zijn dat publieke organisaties, bijvoorbeeld een opsporingsdienst zoals de FIOD of de «kartelwaakhond» NMa, of belangstellende wetenschappers een inkijk hebben gekregen in schaduwadministraties en dergelijke. De heer Bos heeft met het aanleveren van de schaduwadministratie van het bedrijf Koop Tjuchem, een belangrijke basis gelegd voor de door de enquêtecommissie opgestelde analyse van de werking van het binnen bepaalde delen van de bouwnijverheid gebruikelijke vooroverleg. Daarin werden afspraken gemaakt over marktverdeling en inschrijfprijzen: «de koek werd er verdeeld». De schaduwadministratie vertelt zeker niet alleen het verhaal van het bedrijf Koop Tjuchem, maar heeft laten zien dat het onderling maken van afspraken inherent bleek te zijn aan het functioneren binnen de GWW-sector. Er blijkt sprake te zijn van een cultuur met diepgewortelde gewoontes. Het plegen van vooroverleg zit als het ware in de genen van vele aannemers.

Alras werd duidelijk dat er meer schaduwboekhoudingen moesten zijn. Het vooroverleg ten spijt, is er sprake van zakelijke verhoudingen waarin soms lang wordt onderhandeld over de verzilvering van gemaakte afspraken. Schaduwboekhoudingen dienen daarbij als leidraad. Eenieder heeft dan ook zijn eigen schaduwadministratie. Soms worden deze bewaard op geheime locaties, in de achterbak van een auto of op privé-adressen. Soms betrof het een paar kladvelletjes papier die na verrekeningen werden weggegooid en soms betrof het een geavanceerd geautomatiseerd systeem. De commissie heeft naast de schaduwadministratie van Koop Tjuchem nog twee andere schaduwadministraties in haar onderzoek kunnen betrekken, namelijk die van Koninklijke BAM NMB en van HBG. Beide betreffen administraties die de commissie in de loop der tijd tot haar beschikking kreeg en die de eerder gemaakte analyses van de commissie bevestigden. Zo kon voor een deel ook aansluiting worden gevonden tussen deze administraties en die van Koop Tjuchem.

De commissie heeft in haar rapportage niet gestreefd naar volledigheid. De hoeveelheid ter beschikking gekomen materiaal kan als luxe worden beschouwd. Het aantal voorbeelden dat ter illustratie is gebruikt moest worden beperkt. Zo is de commissie in deze studie bijvoorbeeld niet ingegaan op bepaalde kwesties die tijdens de openbare verhoren wel aan de orde zijn gekomen, zoals de aanbesteding van de zogeheten Fortput in IJmuiden en mogelijke kartelvorming binnen de zandmarkt. Een ander punt dat relatief onderbelicht is betreft de kwestie van het meer- en minderwerk bij aanbestedingen. Daar kunnen immers eveneens onregelmatigheden bij plaatsvinden. Maar goed, onderzoeken omvat ook het maken van keuzes en het afbakenen van prioriteiten. Dit dient ook in het licht van de toekomst te geschieden. Met name door de «kartelwaakhond», de NMa. Deze dienst dient bijvoorbeeld alert te zijn op verschuivingsgevaren die dreigen. Hoe gemakkelijk is het immers niet om via computersystemen en het internet extracomptabele administraties te gaan voeren? Of om de administratie in het buitenland te voeren? Het instrument van de parlementaire enquête heeft zijn waarde in het onderzoek naar de schaduwadministraties zeer bewezen tijdens de openbare verhoren; zeker als het gaat om «het boven tafel krijgen» van de systematiek van het vooroverleg. Niet dat iedereen die voor de commissie verscheen even openhartig was en er geen woordspelletjes zijn gespeeld, maar toch. De verhoren hebben het beeld van de commissie verdiept, verrijkt en gescherpt. Een beeld waarin we voorbeelden aantroffen van: een gebrek aan kritische zin, onwetendheid en een gebrek aan professionaliteit. Zowel aan publieke als aan private zijde. Op laag, maar zeker ook op hoog niveau binnen diverse organisaties. Een cultuuromslag is nodig. Deze dient zich niet te beperken tot (de ook noodzakelijke) gedragscodes en andere papieren maatregelen. Ingesleten gewoontes dienen te worden ingewisseld voor meer professionalisme en zakelijker verhoudingen. «Nieuwe zakelijkheid» is de term die de commissie daarvoor wil hanteren. We komen daar in hoofdstuk 8 nog uitgebreid op terug. "

(...)